maandag 22 juni 2015

Mijn HBS-tijd


Bron:

40 jaren Christelijk Middelbaar Onderwijs te Groningen
1917-1957

 De zesde van de lagere school, opleiding voor gymnasium en HBS

klas 2








klas 4A
Klas 5A








Ons Genoegen


De HBS die ik bezoek, ligt in de binnenstad vlakbij het Noorder plantsoen, dat wordt geflankeerd door de resten van een oude stadsmuur voornamelijk bestaand uit een lichaam van aarde, waar je halverwege via een trap kan afdalen en dan loop je recht de Grote Rozenstraat in. Als het hard heeft gevroren is dat de plek waar we op af stevenen om de vijvers te bereiken in het plantsoen en dan is het feest. Massaal wordt er over het ijs gelopen met zo’n honderd man naast elkaar heen en terug. Op het laatst gaat het ijs onder de druk helemaal om hoog staan en het geluid dat het lopen vrijmaakt is imponerend. Op die momenten bewijst het ijs zijn taaiheid, wel buigen, maar barsten, ho maar. Het zal ook talloze natte pakken opleveren. Zo bestaan in die tijd de pauzes uit een constante uitdaging van het ijs dat geen krimp geeft.

Dus kan het gebeuren, dat iemand die een plekje achteraf zoekt onder de bomen aan de vijverkant verrast wordt door inzakkend ijs. Het gebeurt mij, omdat ik een zwakke plek in het ijs vindt, zonder erop verdacht te zijn. Van het ene moment op het andere verdwijn ik door het ijs naar de diepte. Hoe diep het daar is, of ik er kan staan of moet zwemmen, ik heb geen idee En iemand vertelt later dat de radeloosheid me van het gezicht te lezen is. Tussen de schotsen slaag ik erin wild om mij heen grijpend de kant te bereiken en ik weet niet meer of ik vaste grond onder de voeten heb gevoeld. Zeiknat sta ik aan de kant en er roept iemand: ‘Naar huis voor droge kleren!’ Dan moet ik wel een kilometer of vier fietsen, schat ik door de stad en het vriest nog steeds overdag. Enfin de fiets gepakt en naar huis.

Droog in de kleren al rillen is er overleg thuis. Ik heb nog een les, ironisch genoeg een gymnastiekles. Voorlopig heb ik genoeg gymnastiek gedaan. Ik mag thuis blijven en mijn vader zal een briefje schrijven. Dat briefje blijkt achteraf mijn redding te zijn. De straffen voor spijbelen of anderszins wegblijven bij de les zijn niet mals. Het kost je gauw een middag en dan heb ik het over beginnen om 13.00 uur en stoppen om 17.00.

Zo geschiedt. Ik moet me melden op een vrije middag bij de heer Ter Veen en ik mag overschrijven het zeer lijvige gedicht Het Haantje van de Toren van de Genestet. We zetten ons allen aan het schrijven, ook de lotgenoten van die middag die het belachelijk vinden dat mij in mijn situatie met mijn verhaal, dit wordt aangedaan. En zie er blijkt genade te bestaan. De heer Meijer onderdirecteur en zelf gymnastiekleraar komt binnen en spreekt mij aan over het gebeurde. Er is een brede glimlach op zijn gelaat als hij vertelt het briefje van mijn vader te hebben gelezen. Hij leest het hardop voor het:

“Jan Thijs
zakte door het ijs.
We hebben hem thuisgehouden
anders werd hij verkouden”.

Voorwaar een prachtige brief die van elke bestraffer van mijn vergrijp een monster zou maken die voor eeuwig het mikpunt van bespottingen zou zijn. Alle straf gegeven voor dit vergrijp zou hem melaats maken en men zou in een wijde boog passeren en geringschattend op hem neerkijken. De heer Meijer erkent de verlammende werking die het gedicht heeft op hem die de opgelegde straf moet rechtvaardigen.  Als beloning voor het schrijven mag ik vertrekken de vrijheid tegemoet. Ik ben net vertwijfeld begonnen aan de laatste opdracht van Ter Veen: Het leren uit het hoofd van enige verzen van het gedicht, die ik later op de middag op moet zeggen. Barbaarse straffen, maar gelukkig ik mag gaan en zelden heb ik zo mijn vrijheid gewaardeerd en de schrijfkunst van mijn vader.

Later kom ik vaak weer aan de Rozenstraat omdat het orthopedagogisch instituut een tijdlang in een gebouw tegenover de HBS was gevestigd onder leiding van Bladergroen. Bij haar leg ik mijn laatste tentamen af. Het is lang uitgesteld geweest, maar nu zal het komen. Ik tref het of niet. Het is maar hoe je het bekijkt. Tijdens het gesprek waar ik lang op moet wachten, legt ze me wat verwilderd uit dat het NOS journaal net geweest is om ter gelegenheid van haar afscheid een groot interview op te nemen. Ze heeft het nergens anders meer over en tenslotte schakelt ze op de valreep tot mijn grote verbazing over naar de tentamenstof . Ik heb allemaal boeken gelezen van Piaget, ook om haar te imponeren. Ze brabbelt iets over het feit dat Piaget van origine een bioloog is en of je dat kunt merken. Ik leg dat uit. Dan vraagt ze me hoe dat bij haar ligt. Ik ben helemaal de kluts kwijt en kan even geen antwoord geven. In plaats van het me kwalijk te nemen dat ik zoiets evidents niet kan vertellen, voelt ze mijn verwarring en zegt me voor. Natuurlijk de motoriek, want zij is begonnen als gymlerares. Ik krijg een rode kop, maar vertrek met een acht. Dan weet ik het zeker: Het systeem deugt niet.

Tegenover het gebouw waarin orthopedagogiek is gehuisvest staat de eerste christelijke HBS. Het is een statig, deftig, solide gebouw Op het schoolterrein staat een woning van de conciërge Ter Veen de opvolger van Louwes die ik nog een jaar heb meegemaakt. Louwes is de vader van onze huisarts die gevestigd is aan de Kapteinlaan. Ter Veen is een rustige man met een bril met grote glazen zonder dikke randen en hij heeft een sympathiek gezicht. Hij kent alle namen van de leerlingen. Terwijl er als het gaat om de klassen 1,2 en 3 tocht gemiddeld wel drie jaargroepen waren dus a, b, en c, klassen. Ik herinner me dat ik meestal in de c klas zit, maar dat kan verbeelding zijn.

Mijn start op de school moet toch een bijzondere geweest zijn in die tijd. We zitten namelijk niet met een school, maar met twee in het gebouw. Dat klinkt vreemd. Toch is het alleszins waar. Ik volg de lessen op de eerste CHBS, maar er is al een tweede HBS afgesplitst en deze maakte van het zelfde gebouw gebruik omdat de volledig nieuwe school gebouwd wordt aan de Admiraal de Ruyterlaan. Deze nieuwe school is bestemd voor de zuidelijken en zal het Augustinuscollege gaan heten. Mijn school wordt jaren later op een nieuwe plek gebouwd als het Wessel Gansfort college waar de noordelijken komen. Zo herinner ik mij leerlingen die van heinde en verre komen. Elke dag met bus of trein uit plaatsen als Uithuizermeeden, Baflo, Warffum en noem maar de hele topografie van de provincie Groningen op.

De dubbele schoolbezetting houdt in dat we op maandag en dinsdag les hebben van 9 uur tot 13.30 uur,op woensdag, donderdag en vrijdag van 14.00 uur tot 17.30 uur. Op zaterdag moet er ook les worden gegeven om het hele rooster te draaien, wat betekent dat beide scholen een halve zaterdagmorgen draaien, ook achter elkaar.  Directeur is in mijn begintijd de heer Poppema, wiens zoon een poosje bij me in de klas zit, maar die door gebrek aan niveau of ruggengraat of belangstelling alleen maar voor schilderen op de HBS verongelukt, maar later niet als schilder, want Tonnis Poppema wordt een begrip.

Poppema is het type directeur dat strengheid hoog in het vaandel heeft, streng maar rechtvaardig en met de uitstraling van iemand die carrière heeft gemaakt, waaraan nog geen halt is toegeroepen. Hij wordt namelijk later inspecteur bij het middelbaar onderwijs. Mogelijk beoordelen de leerlingen van de hogere klassen hem anders, maar dat ontgaat je, want er is een duidelijk hiërarchie. Je bemoeit je zoveel mogelijk met leerlingen van je eigen jaargroep of daar beneden en bij hoge uitzondering mag je je afgeven met leerlingen van hogere klassen.

Zijn opvolger is Dr. Koksma. Hij geeft wiskunde en is voor de gestampte, eenvoudiger jongens vooral van die van het platteland de ideale directeur. Hij is zo scheel als wat. Dus je weet nooit of hij je aankijkt of langs je heen gluurt. Dat maakt hem onkwetsbaar. Toch weet hij dondersgoed wie je bent, kent alle namen of weet die te omzeilen en hij stond altijd op vaste knooppunten in het gebouw als er van les wordt gewisseld en je ziet niet welke kant hij uitkijkt. Het laconieke in zijn gedrag is spreekwoordelijk. Er vallen eens twee leerlingen die handtastelijk zijn geworden in zijn buurt van de trap naar beneden. Hij kijkt alleen maar minachtend hun richting uit en de enige energie die hij aan het geval verspilt is: “Hou op te vallen!”

De eerste klas verloopt vrij rimpelloos met een 1 of 2 vijven op het eindrapport en eigenlijk kom ik geen moment in de problemen hoewel ik toch voor het toelatingsexamen waarschijnlijk op het nippertje ben geslaagd. Wat ik me van de school helemaal niet herinner is of er spreekavonden zijn. Naar mijn idee bestaat het enige contact tussen school uit huis uit een rapport dat je meekrijgt. Hebben mijn ouder ooit zoiets als een spreekavond bezocht? Ik betwijfel het, omdat ik me er niets van kan herinneren.

In de tweede klas gaat het met de studie heel anders. Het voetballen op welke plek ook had me helemaal in de macht en dat leidt tot een climax in deze klas. Elk uurtje, elke minuut niet op school wordt benut om te voetballen. Dat is ’s avonds op het parkje aan het Wouter van Doeverenplein en de Rosensteinlaan, dat we het ‘driehoekje’ noemen naar de vorm. Het driehoekige grasveld wordt omzoomd door een grintpad en hellingen naar de verschillende omliggende straten toe en je kunt op het veldje wel twee verschillende wedstrijden houden tegelijkertijd. De wedstrijden die spontaan worden gespeeld door aanwezige voetballiefhebbers noemen we metsies afgeleid van match, maar dat realiseren we ons nauwelijks. Op dezelfde manier gaan we om met het woord Tyresoles een woord dat bij een schoolvriendjes vader die vertegenwoordiger is, op de auto staat.We spraken het woord uit als tie-ree-zoo-les en dus kwam ik er pas later achter dat de man in autobanden deed. Zo heb ik ook een buurman die vertegenwoordiger is met op zijn auto het woord frigidaire. Ook pas veel later realiseer je je dat de man in koelkasten deed. De foute uitspraak is zo ingeburgerd dat je het goede Franse of Engelse woord niet meer ziet.

Het driehoekje is in die tijd het centrum van leven, want de kerk staat er vlakbij en daarnaast recht tegenover het driehoekje mijn oude lagere school de J.C Wirtzschool waar ik later nog als invaller les zal geven. Toen ik nog leerling was aan die school waren er twee voorvallen waardoor het driehoekje onvergetelijk werd.

Op een dag zijn we op het gras aan het spelen na schooltijd en wordt het gras gemaaid met een grote grasmaaier met van die grote messen die open en bloot hun vernietigende werk doen. De maaier zit vast aan een cabine waarin de chauffeur zit. Het maaigedeelte zit achter hem aan de motorcabine vast. Bij ons op het veld spelen een paar meisjes waaronder een tweeling die we goed kennen. In de buurt van de grasmaaier gebeurt er plotseling iets vreselijks. Een van de tweeling valt achteruit met de armen in de grijpende messen. Heel snel heeft de maaier zijn motor uitgezet maar de gevolgen zijn vreselijk. Het is allemaal bloed en we durven nauwelijks te kijken en het meisje lijdt verschrikkelijk pijn.

Onthutst staan we op afstand te kijken en we hebben geen enkele behoefte om er met de neus op te gaan staan. Er is al gauw een ambulance en ze wordt meegevoerd. Als ze later weer op school komt kunnen we uitgebreid zien wat de messen met haar arm hebben gedaan. Men heeft er nieuw vel overheen laten groeien en de arm is aardig opgelapt maar de littekens zullen nooit meer verdwijnen.

Eens op een middag in een vakantie zijn we aan het voetballen op het driehoekje. Deze keer zijn er jongens bij van de openbare school die op een gegeven moment in een pauze waarin we gaan uitrusten over Jezus beginnen: ‘Wie is nou die Jezus eigenlijk waar jullie het steeds over hebben? De vraag brengt ons van de wijs. Is ze serieus bedoeld, of om te pesten en we kijken elkaar eens aan zo de kring rond, maar aan de gezichten kun je zien dat het serieus bedoeld is. Er ontwikkelt zich een hele discussie over de figuur Jezus, nadat we eerst zo goed en zo kwaad als we dat kunnen de betekenis van Jezus hebben uitgelegd. Gedurende het gesprek schiet me te binnen dat we  het evangelie aan het verkondigen zijn, zoals de zendelingen van de verhalen van de zondagschool die we ook nog bezoeken. Plotseling bedrijven we de zending en we kijken in de ernstige gezichten van deze openbare klapsigaren, zoals we ze altijd uitscholden. We zijn in de war gebracht, maar ook trots als we als vrienden uit elkaar gingen, want die sfeer is er ontstaan, omdat het gesprek in alle openheid en spontaneïteit heeft plaatsgevonden. Voetbal heeft culturen bij elkaar gebracht of in ieder geval het  onderling begrip verbetert en hoe oud zijn we nog: een jaar of twaalf,dertien.

De kerk wordt door ons bezocht op zondag om 10.00 uur en om 17.00 uur, steevast 2 keer per zondag en daar wordt alleen bij hoge uitzondering van afgeweken. Niet veel verderop ligt wat we in de volksmond het ‘rooie dorp’ noemen dat wordt begrensd door het Oosterpark. In het Oosterpark ligt het Oosterparkstadion waar 2 clubs spelen De Oosterparkers , altijd tweede divisie en GVAV  altijd eerste divisie ( de term eredivisie komt later)

In die tijd betekent dat, dat je Abe Lenstra kan verwachten, spelend in die tijd bij sportclub Enschede. Het gebeurt zelfs een keer dat het gouden binnentrio van weleer op komt draven in het Oosterpark voor een oefenwedstrijd of een benefietwedstrijd en dus spelen ze met Abe, Faas Wilkes en Kees Rijvers en ik ben daarbij aanwezig en met name de kuif van Abe vergeet je nooit meer. Hoe ik daar binnen kom? Joost mag het weten. Heel vaak kom ik binnen zonder ook maar een kaartje te hebben gezien, laat staan dat ik het koop. We gaan naar het stadion en we wachten tot de wedstrijd is begonnen. Meestal kan je na een kwartier een poging wagen het stadion binnen te komen.

Dat gaat als volgt: Bij het hek gaan je kameraden op de uitkijk staan naar suppoosten die ter controle rondlopen en zeker weten dat we pogingen zullen ondernemen om binnen te komen. Er wordt op gesurveilleerd. Je vliegt bij sein veilig(?!) het hek in en duikt vervolgens naar een tak van een boom waaraan je je door laat zwiepen naar de grond. En dan werd het link: Je moet over een stuk open terrein de tribune op. Dat moet razendsnel gebeuren, want je hebt alleen kans als het zo snel gaat, dat je niet opgemerkt wordt. Eenmaal op de tribune ben je veilig, tenzij men om je kaartje vraagt. Als het lukt, is het de kunst op de grote overdekte zijtribune te komen, maar dat is moeilijk. Veel beter en gemakkelijker kan je terecht op de stoelen die rondom de hekken die het veld begrenzen, staan. Als je op zo’n stoel terecht komt, zit je zo dicht bij de spelers dat je ze kunt aanraken. Op zo’n stoel heb ik Abe zien spelen en misschien ook wel het gouden binnentrio of in ieder geval in mijn verbeelding.

Vele thuiswedstrijden van GVAV heb ik op die manier bijgewoond zonder een cent te betalen. Leuk is het ook op de staantribune te zijn en je te laten meedeinen met het publiek naar voren, waarbij er altijd wel mensen in de knel komen te zitten. Op den duur geloof je dat wel en ga je voor de chique plaatsen. Soms lukt het voor geen meter en dan word je het stadion uitgestuurd. Verder gebeurt er niets met je en stiekem verdenk je de suppoosten ervan dat ze wel eens een oogje dichtknijpen, alsof ze denken: ‘Zoveel % per wedstrijd laten we door’. Lukt het niet en wil je toch wat zien, dan wacht je eenvoudig tot het laatste kwartier, want dan begon men de hekken open te zetten en vooral als GVAV slecht speelt en de supporters het wel voor gezien houden, kunnen ze altijd het stadion verlaten. Dat betekent ook dat wij er gemakkelijker in kunnen, want alle toegangen gaat men niet afschermen. Het laatste kwartier is altijd voor jou en je ziet al die sterren op de stoel vlak voor je heen en weer rennen en vloeken , schelden, tieren.

Een keer bij de hoofdingang sta ik op minder dan 1 meter van de in mijn ogen stervoetballer Tinus Bosselaar die ook in het Nederlands elftal speelt. Hij komt uit voor Sparta en later, meen ik voor Feyenoord en hij is een rappe rechtsbuiten met een goede naam. In zijn tijd een topspeler. Hij draagt het uniform van het leger en in die tijd speelden ze dan ook in het Nederlands militair elftal dat vaak wedstrijden speelde. Ik kan hem aanraken, naar handtekeningen vragen. Dat is te vermoeiend, want dan moest je steeds achter meer aan, want wat doe je nou met een handtekening?

Als ik thuis kom aan de Oosterhamrikkade zeggen mijn huisgenoten: ‘Kijk, de voetbalkerk komt uit.’ Bij goede wind hoor je de overbekende voetbalmars vanuit het Oosterpark. Ik heb nog een kwartier om me klaar te maken voor de kerk, maar moet ongezien het huis insluipen, wat meestal lukt, omdat iedereen met bezig is om zich op te knappen voor de kerk. In de keuken wordt de modder van schoenen en kleding verwijderd en poets ik, indien nodig mijn schoenen en op dat moment houdt Folkert me de hand boven het hoofd. Hij schermt de keuken af om me te waarschuwen als er iemand aankomt en vraagt altijd :’Wat is het geworden?” en tegen die service van de uitslag wissel ik een veilige metamorfose in. In de kerk moet ik er keurig uitzien.

Inmiddels raakt mijn eigen voetbalcarrière een beetje in het slop. Ik mag lid worden van Oranje Nassau ook toen al de meest toonaangevende zaterdagclub van de stad Groningen. Daar lid van worden geeft pas status. De club is gesitueerd op velden in Helpman en dat geeft ook weer status omdat de chique buurt van Groningen de zogenaamde “Goudkust” dichtbij is. Ook Bequick verblijft in die buurt aan de Esserberg. Steeds als ik die route loop of fiets wordt mijn aandacht getrokken door de gravelbaan en raak ik gefascineerd door de droom op zo’n baan eens te spelen en dan ook echt te kunnen tennissen. Dat is echt een droom die niet te realiseren is, want tennis dat is pas een dure sport.
Voetbal moet voor mij al erg duur geweest zijn en het is een wonder dat ik kleding en schoenen kan aanschaffen en dat mijn contributie trouw wordt betaald.

Dat het met mijn carrière maar niet wil vlotten is te wijten aan het clubbeleid. Al spoedig stroom ik bij de C-ers door naar C2 waarin ik een belangrijke positie inneem, als spelverdeler op het middenveld. Ik blijk door te mogen stromen naar C1 en ben daar trots op. In C1 spelen jongens vooral uit Helpman die ook les krijgen aan de Rozenstraat, maar in de groep van het latere Augustinus college. Het zijn allemaal elite jongens, zoons van artsen en andere intellectuelen die steeds dichter in de buurt van Haren zijn gaan wonen. Ik begin uiteraard als reservespeler en heb daar vrede mee, want het verdienen van een plaatsje, dat moet je zelf doen. Geduldig wacht ik op de invalbeurten die mij ongetwijfeld ten deel zullen vallen. Naast mij op de bank zit Henk Nijdam, een jongen die ook nooit echt in de basis begint. Achteraf had iemand maatregelen moeten nemen. Je zet niet dezelfde spelers steeds op de bank. Dat is funest voor de ontwikkeling. Ik weet zeker dat er over gepraat werd, want op een gegeven moment laat ik de leiding weten, dan veel liever in C2 te spelen en dat gebeurt waarachtig ook op een toernooi in het stadspark waar ik een plek krijg in C2 en ik de sterren van de hemel speel. Dat is foute boel, want ik kan mooi terug naar C1 en eindig weer op de bank.

En dan komt Ons Genoegen. De beide christelijke HBS-en beschikken samen over een heuse volleybalvereniging met de naam Ons Genoegen kortweg OG genoemd. Het volleybal is in die tijd als sport in opkomst en wordt vooral op de middelbare scholen gespeeld, bij de studenten van de sportacademie Mesacosa en bij de studenten van de RUG. En net als bij de voetballers spelen ook de volleyballers van Oranje Nassau en Lycurgus een belangrijke rol in het noorden. Het land is ingedeeld in regio’s  en binnen de regio’s wordt een competitie opgezet voor mannen, vrouwen en jeugdspelers. Het team dat onze school vertegenwoordigt handhaaft zich in de hoogste regioklasse tussen teams als Mesacosa, Oranje Nassau en later ook Lycurgus en teams uit Friesland en Drente. De wedstrijden worden gespeeld in de Korenbeurs waar twee velden kunnen worden uitgezet en waar alle belangrijke volleybalwedstrijden worden gespeeld binnen de stad, omdat de sporthallen nog niet verrezen zijn.

De grote promotor van de volleybalsport is op onze school de heer Tj. Meijer. Op zijn gymlessen krijg je bijna altijd volleybal en hij verwaardigt zich zelfs ons de volleybaltechniek te leren door een kommetje voor te doen waarin de vingers moesten staan om de bal effectief te tikken. Wat hij voordoet, ziet er erg stijf en onbeholpen uit, maar zijn enthousiasme werkt, want veel leerlingen komen in de ban van het spelletje en al gauw besluit ik te switchen van voetbal naar volleybal en dat vinden ze thuis goed. Omdat ik volleybal leuk vind, zit ik op de ideale school. Alle gymlessen worden gebruikt voor volleybal en als er teveel geklaagd wordt, geeft Meijer hoogspringen voor een rapportcijfer of iets anders wat men ook niet leuk vindt  en dan is volleybal al snel weer aan de beurt en kan hij gemakkelijker weglopen uit de les en iets anders in het kader van zijn functie als onderdirecteur.

Dat ons team meedraait op het hoogste landelijk niveau is eigenlijk een wonder, omdat je met 18 jaar al kan afzwaaien van school, maar dat geldt in die tijd niet voor iedereen. Het behalen van een HBS diploma is iets begerenswaardigs en het maakt niet zoveel uit hoe oud je bent, want daar vraagt men later toch niet naar. Zo kan het gebeuren dat ik eenmaal in de vijfde klas aangekomen te maken heb met zeker een helft van de jongens die al 23 jaar oud zijn, terwijl ik zelf nog achttien moet worden. Met andere woorden er blijft ook wel eens een goede volleyballer hangen op school die ouder is dan 18 jaar. In feite betekent dit wel dat je als je jong bent maar een kans hebt in het eerste te spelen en dat is in de hoogste klas, want zittenblijven dat doe je er niet voor.

In de tweede klas heb ik pech als ik een keer achter huis waar garageboxen staan rond een pleintje, aan het voetballen ben, wat we daar erg vaak doen. Bij een actie krijg ik het standbeen vol op de bal en ik ga onderuit en kom terecht op mijn elleboog. Aanvankelijk kan ik gewoon doorvoetballen, maar er ontstaat toch een knagende zeurende pijn waar je net niet van moet kreunen of huilen. Op een gegeven moment ga ik er op letten en besluit ik in huis te gaan. Daar ga ik op de badkamer op een bed liggen waar ik in die periode slaap en laat mijn arm slap naast mijn lichaam naar beneden hangen. Daar treft broer Folkert mij aan. Ik ben toch op kreunen overgeschakeld. Hij vraagt wat er gebeurd is en ik leg het hem uit.

Al snel word ik meegetroond naar het ziekenhuis en samen ondergaan we hoe mijn arm in het gips moet worden gezet. Het blijkt een scheurtje in het gewricht van de elleboog te zijn en het levert me inderdaad een zeuren, treiterige pijn op. Ik ben Folkert dankbaar dat hij heeft ingegrepen, want zelf weet ik niet wat ik moet doen. Ik stel vast dat volleybal uitgesloten is en het gaat om wel 6 weken. En daar zit ik aan de kant te treuren, want ik zag mijn teamgenoten vorderingen maken en ik besef dat ik achter zal komen te liggen in mijn ontwikkeling, want natuurlijk wil je alles beter leren doen, vooral smashen en dat kost oefentijd. Het werd nog erger, want als het gips er af kan, moet de arm nog eens in rechte stand in het gips voor een week of 7. Als die weken voorbij zijn, ga ik voortvarend de oefeningen doen die nodig zijn om de arm weer in vorm te krijgen. Het arme ding is sterk vermagerd en lijkbleek, maar ik beloof hem dat we er bovenop zullen komen.

Spoedig draai ik volleyballend weer volop mee en breng het later in klas vier tot aanvoerder van de jongensploeg tot en met 16 jaar. Als het herenteam speelt ga ik kijken en niets lijkt mij mooier na zo’n thriller die er af en toe wordt gespeeld in de bomvolle en sfeervolle korenbeurs, dan ook in het eerste herenteam te spelen. Ik speel nog steeds op blote voeten, ook competitiewedstrijden. Niet omdat ik de schoenen niet kan betalen, maar omdat ik me verbeeld een betere afzet te hebben. In die tijd spelen jongens als Henk Bronsema die ik ook al ken van het wilde voetbalcircuit een echte sportjongen die ik later in volleybalkringen nog eens tegenkom. Hans Lodder is de ster van het team. Hij zal later bij Oranje Nassau het Nederlands volleybalteam halen.

Met plezier herinner ik me de deelname aan het jaarlijkse toernooi voor middelbare scholen in Assen, het zogenaamde Kersttoernooi. Het toernooi wordt jaarlijks gehouden in de kerstvakantie en heeft een indrukwekkende naam omdat het ook om organisatorische redenen een kunststukje is. Alle spelers worden gevestigd bij particulieren, gratis en elke ploeg speelt een respectabel aantal wedstrijden en je blijft tot het toernooi wordt afgesloten met een feest. Voor ons schoolvolleyballers is het al een eer dat je mee mag doen en in het team gekozen wordt. Wat we presteren weet ik niet meer, maar de massaliteit van het toernooi en het heen en weer reizen naar verschillende sportzalen door de stad Assen maakt grote indruk

Ik herinner me dat ik samen met Robbie Birza die later de sterren van de hemel speelt bij Lycurgus in de eredivisie, ben ingekwartierd bij een boer aan de rand van Assen. Dat hebben wij natuurlijk, moeten we steeds het verst reizen om in de stad te komen. Robbie is een uitbundig type een beetje ruig, motorisch net zo uitbundig als in zijn sociaal gedrag. Binnen de kortste tijd hebben we de dikste lol met elkaar, als we ’s nachts liggen na te praten over wat er die dag gebeurd is. De boer die zelf ook vroeg naar bed moet, heeft last van het lawaai dat we maken, omdat Robbie ook nog eens een uitbundige, vette lach heeft, waar ik dankbaar gebruik van weet te maken. Hij kom het ons duidelijk zeggen en we kunnen zijn gastvrijheid niet beschamen.

Met ons eigen team, het jeugdteam tot 16 jaar gaat het voorspoedig en we worden kampioen van het Noorden. Ik krijg het kampioensvaantje mee en mag die de volgende dag op school overhandigen aan de heer Meijer die zijn trots uitspreekt en waardering en er zelfs een beetje van opkijkt dat ik de aanvoerder ben, misschien omdat ik niet als een jongen met een grote bek bekend sta, maar dat kan ik me ook verbeeld hebben. Het laatste jaar hoop ik op een kans in het eerste herenteam en als aanvoerder van het jongsteam ben ik ook de eerste die in aanmerking kom.

Inmiddels heeft Kees Oostinga die ook woont aan de Oosterhamrikkade en een lagere schoolkameraadje is, zich er al ingespeeld door elke middag tijdens de overblijf uren in de gymzaal te spelen, wat ik op het laatst ook maar ga doen. We zijn altijd aan het volleyballen. Op school, in het zwembad De Papiermolen, bij huis en op elke plek waar dat maar kan. Volgens Kasper van Heel een oud klasgenoot die functioneert als bestuurder binnen de vereniging maak ik wel een kans opgesteld te worden, maar voegt hij er aan toe: ’Je hebt je mond wel eens op de verkeerde manier open’. Dat vind ik een belediging en ik vraag hem, hoe ik mij dan een jaar lang  als aanvoerder heb kunnen handhaven, als dat inderdaad het geval is. Hij krijgt een rode kop en ik krijg het vermoeden dat er een spelletje werd gespeeld. Ik word zwart gemaakt. Ik besluit af te wachten om te zien, wat er zal gebeuren en daar kom ik snel achter. Een vriendje van de aanvoerder Johan Eshuis, die na enkele beurten zittenblijven zijn plaats in het eerste had verzekerd, Jan van der Laan verdient de voorkeur en daar is geen concurreren tegen.

Er blijft niets over dan een plaats in het tweede herenteam waarin de wat oudere liefhebbers een plaatsje vinden en de reservespelers voor het eerste. Zelfs reserve heb ik dat jaar niet gestaan, laat staan dat er een invalbeurt voor me was. Het is mijn eerste kennismaking met achterbaks gesjoemel, dat wel mijn ambitie schade toebrengt, maar niet mijn plezier in het spelletje. De ironie wil dat ik dat laatste jaar op de HBS een avond het shirt van het eerste herenteam heb gedragen. We zijn ter gelegenheid van een uitwisselingsweek in Leer en in het programma is een basketbalwedstrijd opgenomen met leerlingen van het gymnasium dat we daar bezoeken. Om goed gekleed te zijn, lenen we de shirts van OG 1. Het zijn mooie donkerblauwe shirts en het is de enige keer dat ik Johan Eshuis een sympathieke daad zag verrichten, althans in mijn richting. 

Na de HBS kies je als ex-OGer voor Oranje Nassau waar Karel Meijer de zoon van Tj. Meijer, Henk Bronsema en vooral Hans Lodder in het eerste herenteam spelen. Veel leden zijn er daar ook niet, want ik kom direct in het tweede herenteam. We worden getraind door de toenmalige topcoach in het noorden Jaap Boersema Dat hij een topcoach is blijkt uit het feit dat hij ook het tweede herentam traint. Zo kan het gebeuren dat hij precies weet hoe en waar de talenten zich binnen de vereniging ontwikkelen. En elk jaar komt er een nieuwe aanvoer vanuit OG.

Dankzij zijn trainingen ontwikkel ik mij voorspoedig. Met name bij het smashen gaan we met sprongen vooruit en dat is letterlijk zo. Ik moet het vanwege mijn lengte van 1.80 meter hebben van een soort zweefduik met een lange aanloop en dat werkt op den duur door de progressieve ontwikkeling van de sprongkracht perfect. Er is op een gegeven moment een speler een tijdlang uit de roulatie. Na enkele weken keert hij terug op de training en kijkt zijn ogen uit. We zijn inderdaad met sprongen vooruitgegaan en hij vreest dat hij het nakijken heeft. Inderdaad smashen we dat het een lust heeft. Steile klappen binnen de 3 meterlijn en bikkelhard. Volleybal heeft iets flitsends. Eerst het zweefmoment, de stilte , het strekken van de arm en dan het doorhalen met de arm ver achterin de nek gelegd. We genieten daarvan en dat ontgaat Jaap Boersema ook niet. Zo roept hij mij op een avond tijdens de training bij zich en informeert naar mijn leeftijd. “Negentien”, zeg ik. “Als je er zin in hebt mag je met het eerste meetrainen”. Jaap is een man van weinig woorden, dus uitleg krijg je niet, maar ik weet zeker dat de ontwikkeling van mijn smash indruk op hem heeft gemaakt en dat er kansen voor me liggen. Ik mag meetrainen met mannen als Hans Lodder die dan al met het Nederlands team meespeelt.

In die periode bezoek ik de kweekschool waar ik richting examenjaar ga . Dat betekent twee belangrijke momenten in mijn leven: examen doen en een plaats veroveren in het eerste van Oranje Nassau, dat inmiddels ook deelneemt aan de eredivisie die landelijk is ingesteld. Twee grote uitdagingen en die kosten allebei extra tijd. Zo moet ik twee avonden trainen. Mijn wedstrijden spelen met het tweede herenteam en zo gaat de helft van mijn vrije tijd weg met volleyballen. Ik vrees voor overbelasting en vind zelf dat de studie voorgaat. Dat zegt ook Jaap Boersema als ik het probleem aankaart. In die tijd vindt men dat je gelijk hebt, als je zegt, dat de studie voor gaat.

Alternatieven zijn er niet en ook Jaap Boersema kan me niets aanbieden. Achteraf heb ik dat jammer gevonden. Je wordt helemaal alleen gelaten in de beslissing en daar is toch begeleiding op zijn plaats. Ook thuis kan ik eigenlijk bij niemand terecht met het probleem. Ik vraag me zelfs af of mijn broers en zussen wel hebben geweten dat ik op een hoog niveau bezig ben door te breken.

Ik speel weer alleen in het tweede en smaak een seizoen later het genoegen mee te doen aan een competitiewedstrijd eredivisie in Rotterdam tegen Libanon. Er zijn veel afmeldingen en twee spelers van het tweede worden meegevraagd. Ik ben erbij. Eerlijk gezegd worden we kansloos afgedroogd met 3-0, terwijl Hans Lodder erbij is, maar ook de reis heen van 3 uur en terug maakt niet dat ik volleyballen op dit niveau leuk zal vinden. Het hangen in de trein is zeker iets waar je erg aan moest wennen, althans zo lijkt me dat.  

Mijn broer in Zuidhorn heeft zich in middels aangemeld bij de voetbalvereniging daar en ik bezoek hem vaak. Omdat voetbal vooral in het weekend zijn beslag neemt en het weer bij me begint te kriebelen besluit ik eens te kijken of het wat voor me is. Ik ben de teleurstelling van het bank zitten bij Oranje Nassau wel te boven en besef dat ik het moet doen als ik het leuk vind, dus geen ambitie, maar zo werkt het niet echt. Ik g spelen in het elftal van mijn broer en omdat het bevalt en ik er weer wat in moet komen ga ik er ook trainen op dinsdagavond . Met de trein naar Zuidhorn en trainen wat meestal inhoudt een partijtje spelen, want daar doe je het voor. Na afloop nog even bij mijn broer zitten die leraar is aan de ulo in Noordhorn en via het voetballen aardig ingeburgerd is in het dorp. Dat is niet eenvoudig want omgang hebben met een schoolmeester dat ligt toch wel gevoelig. Ik herinner me heel goed dat Sietze Oostenbrug en Piet Lania wel eens meegaan voor een pilsje. Beiden zijn dan vertegenwoordiger, maar ze krijgen in het dorp, naar ze vertellen wel te horen de reactie: “Wat doest doe bie die schoolmeester, mienjong”. Het woord mienjong spreekt hier al boekdelen, want het verwoordt een hoge mate van afkeuring. Met andere woorden: standsverschil moet er blijven en we moeten niet door elkaar gaan lopen.

Op de training worden pittige partijtjes uitgevochten en al spoedig heb ik de smaak en de touch weer te pakken. Op een trainingsavond liep het weer als een trein en glip ik langs een van de betere spelers van het zaterdag eerste. Het is Willie Helmus die bekend stond om zijn nuchterheid, degelijkheid en eerlijkheid. We worden getraind bij gebrek aan een trainer van buitenaf door een oud speler van het eerste elftal. Willie spreekt zijn verontwaardiging uit over het feit dat ik niet mee speel in het eerste, want uit de grond van zijn hart spreekt hij de woorden.” Reinder mien jong, waarom doest doe dat jong nait in ’t eerste? Hij loopt ons ja aan alle kanten voorbie”. Groter compliment kun je niet krijgen en zeker niet van Willie van wie je zulke emotionele uitbarstingen niet gewend was. Het gezag van Willie blijkt groot te zijn, want hier scheiden de wegen van mijn broer en ik. Ik kom in het eerste en dat trekt me wel. Het wordt meteen het einde van mijn volleybalcarrière, althans tot zover.

Tijdens mijn derde studiejaar word ik wat closer met een medestudent met wie ik tegelijk ben begonnen. Hij komt uit Friesland en ook vers van de kweek. Hij wordt gedreven door een heimelijk ambitie, want terwijl wij, zijn jaargenoten keurig op tijd de vastgestelde tentamens afleggen blijkt hij op een gegeven moment voor op het schema te liggen door de tentamens in elkaar te schuiven en te vragen of hij bepaalde tentamens eerder mag afleggen en later de vergezellende colleges volgen. Wat ons het meest opvalt is, dat alles strikt in het geheim gebeurt. Wel spreekt hij regelmatig over de voorsprong die je als leerling van de kweek toch al hebt en dan komt dit er achter weg.

Ik besluit zijn voorbeeld over te nemen en zoek naar mogelijkheden om tentamens vooruit te doen. Je moet daarvoor wat creatief zijn en een goede indruk maken op hen die de tentamens zullen afnemen. Het contact met Titus Geerligs wordt in die periode aangehaald. Hij heeft ook een Friese achtergrond en blijkt van origine ook een volleyballer te zijn en heeft competitie gespeeld in Sneek. Behalve mijn bewondering voor zijn studiedrift die aanstekelijk werkt is er het vertrouwen dat hij in mij stelt als het gaat om perikelen binnen het gezin waarin hij is opgegroeid. Dat leidt tot een intensievere omgang waardoor we op een gegeven moment besluiten ons beider liefhebberij volleybal weer op te pakken. Ik neem de kans met beide handen aan en we melden ons bij Oranje Nassau. Wetend dat je in het begin altijd wordt overschat, zeg ik tegen Titus:
“We gaan voor het eerste en zien op de training wel waar we uitkomen”. Dat gebeurt .

Ik tref er nog spelers aan van mijn eerste periode bij Oranje  Nassau, maar verder is bijna alles veranderd. Ook Jaap Boersema is geen coach meer. Op een gegeven moment wordt ons te kennen gegeven dat mijn niveau goed was, maar dat van Titus niet. We zullen dus al snel uit elkaar gaan en ik weet zeker dat Titus er dan de brui aan zal geven. Dus besloot ik: ‘Samen uit, samen thuis”, en zo komen we terecht bij een team lager, waar oud eerste team speler Enno van der Laan de scepter zwaait als trainer. Hij komt van het gymnasium en heeft altijd bij Oranje Nassau gespeeld. Enno is zeer beminnelijk en getapt, maar geeft geen leiding aan het elftal.

Het is zijn doel niet er alles uit te halen. Kortom we troffen een gezapige en ingezakte boel aan. Stimulerend is dat dus niet. Van een eigenlijk voortzetting van onze carrière is geen sprake, ik betwijfel zelfs of we nog competitiewedstrijden gespeeld hebben. Zo fanatiek als Titus is wat zijn studie betreft, zo relaxed is hij op sportgebied.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, dus doe ik nog een laatste poging rond mijn achtentwintigste. Op de school waar ik werk, is er op sportdagen regelmatig een volleybalwedstrijd tussen de personeelsleden van verschillende middelbare scholen en dan is het erg leuk om mee te doen. In Zuidhorn is een volleybalvereniging die sinds enkele jaren bestaat. Er wordt gespeeld op laag niveau, maar er komt nieuw bloed, omdat het dorp steeds meer in trek komt bij Stad- Groningers. Op een gegeven moment besluit ik eens te gaan kijken of het iets voor me was. Tot mijn verbazing tref ik er oude bekenden aan uit de stad die hoewel een paar jaar ouder dezelfde carrière hebben gevolgd als ik, namelijk beginnen bij OG en daarna door bij Oranje Nassau.

Henk Bronsema woont nu ook in Zuidhorn en duikt blijkbaar steeds weer op in mijn leven en Karel Meijer is de zoon van de onderdirecteur en gymnastiekleraar aan de eerste CHBS in Groningen. Het team waarin ze spelen wordt aangevuld door eigen kweek(?) , waaronder een voetballer van het zondags eerste en daar kom ik bij. De trainer is een sympathieke jongeman van de AlO in Groningen die tegenover de oude routinees niets in de melk te brokkelen heeft. Hij prijst mijn smashbeweging en ik heb het idee dat ik een objectieve beoordeling zal krijgen. Henk Bronsema informeert waar ik gespeeld heb en ik antwoord: “OG en Oranje Nassau”. Misschien denk hij dat ik  hem voor de gek houd, omdat hij dezelfde antecedenten heeft, maar hij vraagt niet verder.

Al snel krijg ik een plaats in het eerste herenteam, maar ik krijg het gevoel dat het niet van harte is. Zonder dat ik het in de gaten heb, veroorzaakt mijn aanwezigheid een machtsstrijd binnen het team, waar een tegenstander wordt gecreëerd die niet bestaat. Uiteraard wis me opgevallen dat de trainer geen opstelling maakt van het team. Hij is zelfs niet aanwezig bij de wedstrijden en aan die bevreemding geef ik uiting, want dat betekent dat de opstelling gemaakt wordt door de aanvoerder en dat is Henk Bronsema. In die fase ontdek ik dat ik op het gebeid van manipulatie en intrigeren een volstrekte leek ben. Ik ga er nog steeds vanuit dat op welk niveau ook,  je altijd de beste of meest geschikte spelers opstelt en dat je dat niet regelt met allerlei machinaties. Wat gebeurt er? Op een training kondigt Henk Bronsema aan dat hij overweegt als aanvoerder te stoppen, omdat hij niet zeker weet of hij nog alle steun heeft binnen het team.

Natuurlijk verklaart iedereen zich loyaal en men begrijpt het probleem niet, maar ik heb zelf een donkerbruin vermoeden. Bij een hernieuwde stemming komt hij als aanvoerder weer uit de bus. Vanaf dat moment ben ik zijn move gaan begrijpen. Hij stelt me steeds incidenteler op. Als ik vroeg, hoe dat zit, begint hij over tactiek en wat andere mistige zaken en bij de training krijg ik van Karel Meijer te horen, als ik een bal in het net smash :’Ik sla op iedere bal” en dat was duidelijk cynisch bedoeld. Dat irriteert me nogal, want ik vind dat de training ervoor is om vol risico te lopen, maar hij legt het uit als motorische domheid.

Ik ben tekort bij de Meeuwen om al vijanden te kunnen hebben. De enige fout kan zijn geweest dat ik het beleid rond het eerste team heb aangekaart. Ik neem mijn verlies zoals het is en besluit dat ik ben gekomen om af en toe te spelen en neem dus genoegen met het tweede. Op een hernieuwde cursus intrigeren zit ik ook niet te wachten. Blijkbaar heeft dit feit toch enig gerommel gegeven binnen de club. De toenmalige voorzitter meldt zich bij mij thuis en vraagt naar mijn uitleg dat ik in het tweede team ben gaan spelen. Hij spreekt zich duidelijk tegen me uit: “Ik vind je toch een speler voor het eerste!” en hij wil me er weer bij hebben. Ik leg hem uit dat er iets niet deugt aan het feit dat de aanvoerder zelf het team opstelt en dat een onafhankelijke trainer dat moet doen. Blijkbaar heeft een jaknikkende meneer Van de Berg niet de invloed om deze wantoestand te herstellen.

Ik vind het jammer. Daar kom ik om nog een paar jaartjes lekker te volleyballen en daar word ik het middelpunt van een competentiestrijd waar ik geen enkele aanleiding toe heb gegeven. Ik ga nog wel eens kijken bij het eerste en als ze eens op het punt stonden te verliezen, loop ik lang de plek waar Henk Bronsema gaat serveren. Hij beklaagt zich bij mij dat het zo fout gaat, maar ik haal mijn schouder op en denk: “Maak dan je beste speler maar niet tot vijand!”. Ik moet als het gaat om zijn optreden denken aan een film over een wetenschappelijk medewerker aan een Amerikaanse universiteit die gaat over intriges en manipulaties binnen de universiteit in de tijd van de democratisering, waarin op onthullende wijze wordt aangetoond hoe iemand carrière maakt door zeer fijngevoelig mensen tegen elkaar op te hitsen en uit te spelen.

Voor mij is Henk Bronsema iemand die zich op de universiteit in Groningen als econoom op dezelfde manier heeft moesten bewijzen en zo verslaafd is geraakt aan dat gedrag dat hij ook bij een simpel volleybalclubje niet genoegen neemt met de sportbeleving zelf, maar ook nog eens de kick van het manipuleren dringend moet ervaren. Heel merkwaardig is het dat ik nog op een volstrekt andere manier te maken krijg met hem, hoewel meer met zijn vrouw Anneke Michel die al vanaf de HBS- tijd een relatie met hem had. Zij was altijd een zeer aantrekkelijk meisje en ze leek me erg aardig.

Op een dag word ik gebeld, dat ze als opgeleid gymnastieklerares een studie Nederlands is begonnen en zoekt naar een stageplek op een middelbare school, waar ze ook proeflessen kan draaien. Hoewel ik, als  het gaat om mijn eigen lespraktijk gevoelig ben voor elke mogelijk kritiek, lijkt het me voor de afwisseling  niet onaardig een hospitant te hebben en ik verzekerde haar dat ze veel lessen kan geven , als ze dat wilde om ervaring op te doen. Omdat ik in mijn optreden naar kinderen vrij direct ben en ze als volwassenen met een eigen verantwoordelijkheid behandel, besef ik heel goed dat iemand die daar plotseling in valt even moet wennen. Gelukkig geeft ze een zeer moderne les voor die tijd, waarin kinderen werden gemotiveerd zelf aan het dichten te slaan vanuit bedachte onzinwoorden. Het is een leuke les met veel ,maximale ruimte voor creativiteit en dat ligt me wel. Na de stageperiode krijg ik als blijk van waardering een tuinhark, want mijn vrouw zegt altijd: “ Iets voor de tuin is altijd welkom.”

 Als ik Henk en zijn vrouw later regelmatig tref op de tennisbaan, kunnen we niet meer doen of we elkaar niet kenen, maar we wisselen wel eens een woord en groetten elkaar, maar je weet teveel van elkaar. Jammer voor hem. Wat gebeurt er? Mijn buurman besluit te verhuizen en heeft het huis te koop. Drie maal raden wie met zijn vrouw langs het huis fietst en zelfs bij buurman een praatje gaat maken. Krijg ik hem nu ook als buurman? Het moet zeker zo wezen. Ik leg me al min of meer bij neer. Het contact met de huidige buren is ook matig, dus dat kan zo blijven. Een maand later word ik gewaar wie de koper is . Henk Bronsema wordt niet mijn buurman en ik heb er vrede mee.